Een blog bijhouden. Iets waar ik
eigenlijk in augustus 2011 mee had moeten beginnen. Dat was de maand waarin zij
inmiddels zo’n verschrikkelijke rugpijn had dat ze niet meer naar haar werk kon gaan. En
dat voor iemand die elke werkdag met plezier om vijf uur, half zes uit haar bed
sprong om maar zo snel mogelijk weg uit huis te kunnen. Naar haar werk, haar
collega’s. Een plek waar zij zich veilig voelde, waar in korte tijd collega’s
vrienden waren geworden, waar zij zichzelf mocht zijn. Daarom was zij degene die elke morgen de deur
van kantoor opende, zo tussen zeven uur en half acht. Dan had ze de rit van Leiden naar Amsterdam
gemaakt en de twee honden al uitgebreid uitgelaten in de Leidse Hout. Het
liefste was ze elke dag tot zes uur op kantoor gebleven, zodat ze daarna nog fijn een poos in de file richting Leiden
had kunnen doorbrengen om maar zo laat mogelijk thuis te komen. Eten, even televisie
kijken en om negen uur naar bed, een half uurtje na hém. Maar meestal vertrok
ze van kantoor zo rond half vijf. Soms kwam ze bij mij langs, als ze durfde.
Dan dronken we een paar glazen wijn en hadden het gezellig. Nog altijd zo veel
bij te praten. Zij was sinds 2008 terug in Nederland na vijfentwintig
jaar in Zuid Afrika te hebben gewoond. We hadden elkaar zo gemist, zo veel in te halen. Maar steeds vaker bleef ze weg, ging direct naar huis. Om problemen te
voorkomen.
Toen ze in augustus 2011 die
vreselijke rugpijn kreeg hoefde ze dit patroon al niet meer te volgen. Ze kon
sinds eind mei gaan en staan waar ze wilde. Eindelijk kon haar huis ook haar thuis
worden. Hij was vertrokken naar
Engeland. Eindelijk weg. En hij zou Nederland ook niet meer zomaar
kunnen bezoeken, want had met zijn vertrek zijn verblijfsvergunning verspeeld. Dit alles had eerder kunnen gebeuren.
In november 2010 werd ik aan het eind van een
zaterdagmiddag gebeld door haar. Het enige dat ze zei was ‘Thijs moet
komen’. Thijs en ik. Wij waren na twaalf jaar samenwonen in oktober van dat
jaar uit elkaar gegaan, maar zo nu en dan kwam hij nog een paar dagen hier. We
hoopten dat het weer goed kon komen tussen ons, tevergeefs. Die zaterdag was
hij hier. Ik hoorde aan haar stem dat er iets helemaal niet goed was en
vroeg bezorgd wat er dan was? Weer zei ze alleen maar ‘Thijs moet komen’ en hing
op.
Als je flink doortrapt ben je binnen vijf
minuten van mijn huis naar het hare gefietst. Thijs vertrok meteen en ik
bleef nagelbijtend achter. Een half uur later belde hij mij. Ik kon komen.
Er was niet
veel meer over van het interieur van het huis waarin ze woonde, het huis dat zij betaalde, het huis dat ze deelde met hem, haar man. Hij had haar uren
eerder gesommeerd op de bank te gaan zitten en daar te blijven, daaraan toevoegend dat hij de honden
in de slaapkamer zou opsluiten zodat deze niet hoefden te zien wat hij ging
doen. Hij hield zo veel van die twee. Met een bijl hakte hij vervolgens
vrijwel al hun spulletjes aan mootjes om na elk verwoest meubelstuk
hijgend van inspanning haar te vertellen dat zij als laatste aan de
beurt zou komen. Om vijf uur was het
zover. Alles was kapot en hij kwam voor haar staan met de bijl.
Waarom
hij haar niet vermoord heeft? De honden
jankten en blaften zo hard dat hij daardoor geraakt werd. Hondenvriend. Hij kon het de honden niet aandoen, zo zakte
hij jankend in elkaar. Uiteindelijk mocht zij mij bellen, maar alleen vragen of Thijs
kwam. Ze mocht verder niks tegen mij -‘the whore’- zeggen.
De politie kwam, de psychiater kwam. Er
gebeurde verder niks. Zij wilde geen aangifte doen, haar man switchte
van modus tiran naar modus zielig en verdrietig. De psychiater vond hem niet
gek genoeg om direct op te laten nemen, onder dwang. De politie vond op hun beurt de psychiater
wel gek en haar erg onverstandig. Maar ze wilde hem nog een kans geven. Alweer.
Ik heb haar mee naar huis genomen, haar op het hart gedrukt
aangifte te doen en weer eens geroepen ‘ga scheiden van die man!’. En
natuurlijk kon zij hier blijven. Maar
diezelfde avond kwam hij ‘gebroken’
en wel hier langs om haar –en Thijs en mij- te vertellen hoe een spijt
hij had, hoeveel hij van haar hield, dat dit nooit meer zou gebeuren, dat hij
graag in therapie wilde, dat hij een slechte man was, dat zij zijn engel was.
Zijn alles. Ze ging weer met hem mee naar huis.
Eind
februari 2011 -ik zag haar sporadisch, zij ging naar haar werk, daarna
direct naar huis, ging samen met hem de honden uitlaten in de Leidse Hout, ging
samen met hem om half negen slapen , was onderdanig en volgzaam- knapte er toch weer iets bij meneer. Dit keer
gebruikte hij een machete om de paar dingen die zij nog bezaten plus muren,
radiatoren, wasbakken, aanrecht, deuren en meer te vernielen.
Verder gooide hij de schilderijen
die zij geërfd had en welke in hun slaapkamer stonden en hingen en dientengevolge bij zijn eerdere
uitbarsting gespaard waren gebleven in de Nieuwe Rijn voor hun huis. Alsook
alles wat zij aan foto’s van vroeger bezat. De politie werd niet gebeld,
wel heeft zij de volgende dag, toen hij een boodschap aan het doen
was, wat kleding in een koffer gegooid
en is ze bij mij gekomen. Samen zijn we naar Rosa Manus gegaan, blijf van mijn
lijf. Daar vonden ze dat zij -
naast aangifte doen- ergens veilig
ondergebracht moest worden elders in het land.
Hoe wij ook op haar inpraatten, aangifte wilde ze niet doen, uit
medelijden met hem. En verder wilde zij
wél bij mij blijven, maar niet ergens anders. Er
werd mij gevraagd of ik dat veilig achtte. Ik vertelde dat ik niet bang was
voor die man. Dat was ik wél. Hij had al gedreigd een brandbom bij mij binnen
te gooien. Maar ik woon schuin tegenover een echt mannencafé en wist dat
wanneer er ook maar iets raars voor mijn deur zou plaatsvinden heel wat mannen
portie zouden staan. Grote mannen!
Ze ging met mij mee naar huis. We kregen een
telefoonnummer en bij gevaar hoefden we alleen maar dat nummer in te toetsen en
dan zouden er binnen no time hulptroepen
voor de deur staan, waaronder de politie. Drie maanden heeft ze hier bij mij
gewoond. Echt bedreigd werden we niet
door hem. Althans niet fysiek. Nu kwam
zijn haat binnen via een eindeloze reeks mailtjes waarin hij ons de hel
toewenste, haar de dochter van de duivel noemde, mij de duivel zelf, ons
vertelde dat hij nog niet klaar was met ons, wacht maar af! “It ain’t over yet
Leidse meisjes!” Zij ging naar haar werk, naar een psycholoog en
uiteindelijk naar een advocaat om een scheiding in gang te zetten. Hij had niks
meer te vernielen, alles was al kapot. Nog een keer belde hij op om te vertellen dat hij zijn polsen had doorgesneden. Dit hoorden we op de voicemail toen we op een middag terugkwamen van boodschappen doen. Direct naar het huis gegaan. Hij was daar niet. Ook zagen we niks dat op polsen die doorgesneden zouden zijn kon wijzen. Ik belde met ziekenhuizen. Niks. Ik belde met de politie. Ja, daar was hij, daar zat hij in een cel. Hij had zelf de politie gebeld en gedreigd zelfmoord te plegen, gesmeekt of ze hem wilden komen halen. Weer kwam er een psychiater die hem niet gek genoeg vond, niet psychotisch, slechts agressief. De politie moest hem laten gaan, zeer tegen hun zin. We zijn nog met hem gaan praten, voorzichtig. We willen je helpen, laat je helpen. Maar hij wilde dit niet, niet volgens de normale procedures, de huisarts, een psychiater. Hij haatte Nederland en Nederlanders en vertrok uiteindelijk op 30 mei naar Engeland. Enigszins triomfantelijk eigenlijk. ‘Kijk wat je
voor elkaar hebt gekregen samen met die hoer? Ik vertrek! Laat jou
alleen’.
Op de dag van zijn vertrek heb ik op verzoek
van haar een brief aan de IND geschreven. Door deze brief, of liever de
reactie daarop, kwam er rust. Haar man zou nooit meer zomaar Nederland kunnen
betreden. Zij trok weer in haar huis, we kochten wat meubeltjes in de
Kringloopwinkel, ze ging naar haar werk, kwam hier langs, ik kwam bij haar, we gingen naar Spanje op vakantie, we zaten soms een avond lang op een terras, zij met een whiskey, ik een glas wijn. Ze
kon eindelijk vrienden thuis ontvangen, ze kon beginnen met haar leven. Prioriteit
had de echtscheidingsprocedure, die moest nu echt in gang gezet worden. Ik zal de
woorden die zij op een dag naar mij uitsprak nooit vergeten. “Ik geef mezelf twee
jaar om mijn leven weer helemaal op poten te krijgen en mezelf terug te vinden,
in alle vrijheid”. En ik zag de spanning uit haar gezicht verdwijnen.
Dit verhaal gaat over mijn zusje, het is eigenlijk een dagboek achteraf, of een weekboek. Het verhaal over tien voor mij nog nauwelijks te bevatten maanden. De weg naar het land zonder pijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten