dinsdag 22 januari 2013

Het is kanker

Hét gesprek vindt plaats in een klein kamertje zonder ramen. Er staat een bureautje waarachter de oncoloog heeft plaatsgenomen. Hem hebben we nog niet eerder gezien en ons wordt verteld door de internist, hij zit op een krukje, dat de oncoloog later in het gesprek het een en ander gaat uitleggen. Verder is er nog een arts assistent aanwezig. Je proeft het als het ware aan alles, het kamertje, de sfeer, het gezicht van de arts assistent, dit zijn de laatste seconden van onwetendheid. Kon het maar zo blijven.
Ze heeft kanker. De aangetroffen kankercellen zijn cellen die kunnen wijzen op blaaskanker, op baarmoedermondkanker, op huidkanker, op kanker in de mond, keel, longen. De kanker zit in haar ruggenwervels, een daarvan is gebroken, in haar lymfeklieren.
Het is kanker, ja, maar er is geen primaire tumor te vinden. Zo'n primaire tumor kan een speldenprikje groot zijn, onvindbaar. Maar ondertussen wel voor uitzaaiingen zorgen die wél te vinden zijn. En bij haar zijn die uitzaaiingen er. We luisteren. Haar eerste reactie lijkt op de reactie die onze moeder in 1983, toen 51, twee jaar ouder dan mijn zusje nu, had nadat zij te horen kreeg dat ze een snelgroeiende kwaadaardige hersentumor had. Onze moeder reageerde toen met de woorden 'Als ik het goed begrijp heb ik dus geen hersentumor'.

De eerste woorden die zij spreekt na dit verschrikkelijke bericht zijn 'Maar ik ga er dus niet aan dood'. Dan neemt de oncoloog het over. En deze vertelt op zachte toon, maar zeer direct dat zij hier wel aan dood zal gaan. Hij legt uit dat, omdat er geen primaire tumor vindbaar is de behandeling heel moeilijk wordt. Chemotherapie kan, maar het is een beetje 'schieten in het wilde weg'. Chemo kan de kanker wellicht wat remmen, maar ook daar kan geen zekerheid over gegeven worden. Wel kan er direct gestart worden met bestralingen,  dit slechts tegen de pijn. Alledrie de artsen zijn buitengewoon aardig, meelevend, geraakt, ontdaan, maar dat helpt hier niks. Ze gaat dood. Bij mij is dit wel binnen komen denderen. Ik begin over het AVL in Amsterdam. Moet ze daar niet naartoe? Voor een second opinion op z'n minst? Is het knobbeltje in haar rug wel goed bekeken, kan dát niet de primaire tumor zijn? Kan het haar baarmoeder geweest zijn, die een aantal jaren terug verwijderd is? Kan het het plekje op haar voorhoofd geweest zijn dat ze het jaar daarvoor bij haar toenmalige (ze heeft nu al een poosje dezelfde huisarts die ik heb) huisarts heeft laten verwijderen, maar welke die mafkees niet heeft opgestuurd voor pathalogisch onderzoek? Ik ratel maar door. Maar waar de kanker ook ontstaan is, het is te laat. Zij zal er aan sterven.

Dan vraagt zij bijna luchtig 'Maar ik heb toch nog wel zo tussen de zes en tien jaar, met allerlei behandelingen?' Alle hoop wordt de grond ingeboord. Het antwoord is nee. Misschien, áls de chemo aanslaat heeft zij nog anderhalf tot twee jaar te leven. Wanneer de chemo echter niks of weinig doet, een half jaar tot een jaar. De rest van het gesprek ben ik kwijt. De artsen verlaten het kamertje met de woorden 'We laten jullie even alleen' en zij krijgt een aai over haar bol en een kneepje in haar been. Onhandig. Wanneer we alleen zijn barsten we tegelijkertijd in huilen uit. Ik hang onhandig over haar rolstoel en houdt haar vast. En we huilen en huilen. 

 
Een kwartier later staan we in de gang, volstrekt in de war. De internist vertelt ons dat hij met het LUMC heeft gebeld en dat wij daar meteen naar toe kunnen voor de eerste bestraling. En daarna mag ze mee naar huis. Het is allemaal te bizar. Hij vraagt of er vervoer geregeld moet worden met de ambulance. Ik zeg dat dit niet nodig is, dat ik het zelf wel red met mijn auto. En even later vertrekken we met haar spulletjes, een zak vol medicijnen en recepten voor meer medicijnen. Hoe dom van mij om niet in te gaan op het voorstel van ambulancevervoer. Zij gaat kapot van de pijn, moet rolstoel uit, rolstoel in. Ik moet het onding in m'n kofferbak tillen, uit m'n kofferbak tillen. Maar we zijn er helemaal niet bij. In het LUMC worden we naar een wachtkamertje gebracht nadat ons verteld is dat er iets met het bestralingsapparaat mis is. Zij zal zo snel mogelijk opgehaald worden. Na vijf minuten hangt ze half uit de rolstoel, ze houdt het niet meer van de pijn. Ik haal er iemand bij. Er zal een brancard gehaald worden zodat ze kan gaan liggen. Het duurt en duurt maar. Zij kan niet meer stoppen met huilen en kermen. Ik denk dat ik gek word. Probeer haar in allerlei houdingen te ondersteunen, maar het is op, ze kan niet meer. Ze hangt zover voorover uit de rolstoel dat ik bang ben dat ze op haar hoofd zal vallen, want ik houd haar bijna niet meer, zo kronkelt ze. Eindelijk komt de brancard. Niet dat het veel helpt. Maar het geeft enige verlichting.
 
En dan gaat ze naar haar eerste bestraling. Intussen heb ik een vriendin gebeld die zegt direct naar het ziekenhuis te komen om ons te helpen, om er te zijn.  De bestraling zelf neemt maar enkele minuten in beslag en als ze terugkomt wordt ons gezegd dat we meteen naar een arts kunnen 'omdat zij ook inzien dat dit écht niet kan, zo'n pijn!' Het blijkt een buitengewoon vriendelijke, bezorgde en adequate jonge arts. Het eerste dat hij doet is haar een morfine lolly geven. En vervolgens verdiept hij zich in de lijst van pijnstillers die zij slikt en vertelt ons hier een medicijn aan toe te voegen. Op het moment dat -de morfine lolly helpt zowaar een beetje- de arts ons op ons verzoek en door mee te laten kijken naar beelden van de PET scan en andere scans meer zal uitleggen over hetgeen we allemaal te horen hebben gekregen een uur daarvoor, wordt hij weggeroepen. Ik krijg zijn telefoonnummer voor noodgevallen waar het pijn betreft en we spreken af dat hij de volgende dag zal bellen om te informeren naar hoe het met de pijn gaat met de extra medicatie. Vriendin is inmiddels ook gearriveerd en blijft bij mijn zusje terwijl ik naar de ziekenhuisapotheek ga. Mijn zusje is erg van de wereld en vertelt onze vriendin bijna opgewekt 'dat ze dus dood gaat'. De rest van de middag en avond is te raar voor woorden. Er wordt veel gegiecheld, we maken grappen, we janken en we drinken bij dit alles witte wijn. En we roken ons helemaal suf! Alles lijkt onwerkelijk, niet echt. Straks worden we wakker en blijkt het een nachtmerrie te zijn geweest. De lolly's werken en het nieuwe medicijn moet opgebouwd worden. Die pijn moet weg! 
 
 
 
 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten